Belastingcontroles en de premiekorting

25 april 2023 - De Belastingdienst controleert werkgevers op het doen van een juiste aangifte loonheffingen. Naar aanleiding van de bevindingen door de Belastingdienst tijdens de controle ontstaat soms verschil van mening op een aantal punten. Hier kan over gesproken worden, maar als er verschil van mening blijft en een naheffingsaanslag wordt opgelegd, zal in bezwaar moeten worden gegaan. In deze bijdrage geven wij een top 10 van de onderwerpen waar het meest op gecorrigeerd wordt en gaan we in het bijzonder in op discussies die mogelijk kunnen ontstaan over de premiekorting.

Belastingcontroles

De Belastingdienst gaat er in beginsel vanuit dat de belasting en premies correct worden aangegeven door de werkgever. Dit volgt uit het karakter van de aangiftebelasting, waarbij een inhoudingsplichtige op aangifte de verschuldigde belastingen afdraagt. Om vast te stellen dat de verschuldigde loonheffingen inderdaad correct zijn aangegeven en afgedragen, kan de Belastingdienst een boekenonderzoek opstarten. Dit gebeurt niet vaak en is vooral gericht op bepaalde risico’s, maar wanneer uw organisatie aan de beurt is ligt uw administratie onder een vergrootglas en moet elk detail in de aangifte kloppen. Hierbij kunt u denken aan het hebben van een sluitende rittenregistratie wanneer  er geen bijtelling wordt verloond voor de auto van de zaak, de vaste kostenvergoeding goed onderbouwd is en alle bonnetjes van declaraties aanwezig zijn.

In de praktijk gaat dit vaak om relatief kleine bedragen, maar door de multiplier kan een naheffingsaanslag loonheffingen aanzienlijk oplopen. Die multiplier wordt allereerst veroorzaakt door het aantal werknemers dat de werkgever in dienst heeft. Eén kostenvergoeding van € 100 per maand levert uiteraard maar een geringe naheffing op wanneer  dit niet goed is onderbouwd. Echter, wanneer u bijvoorbeeld 30 of 50 werknemers heeft met deze vergoeding, dan loopt de naheffing al aanzienlijk op. Daar komt bij dat de Belastingdienst de bevoegdheid heeft (en daar in de praktijk ook gebruik van maakt) om over de afgelopen 5 jaar loonheffingen na te heffen. Dat levert ook een multipliereffect op. Daarnaast is over een naheffingsaanslag ook nog rente en meestal een boete verschuldigd (in principe minstens 25% van de verschuldigde loonheffingen). Al met al kan het resultaat van zo’n looncontrole aardig tegenvallen.

U kunt de uitkomsten van zo’n controle natuurlijk beïnvloeden door uw administratie op orde te hebben en uw kennis met betrekking tot de belastingwetgeving op peil te houden en waar nodig met uw belastingadviseur te sparren. Ook – zo is onze ervaring – is het belangrijk dat wanneer een controle wordt aangekondigd dit goed voor te bereiden. Belangrijk is dat uw administratie op orde is en u goed antwoord kunt geven op de vragen die door de controleur gesteld worden en de informatie kan aanleveren waarom gevraagd wordt. Een goede voorbereiding helpt hierbij. Uw belastingadviseur die vaker een controle heeft begeleid en op de hoogte is van de procedures, kan u hierbij ondersteunen.

Top 10

Welke onderwerpen bij een controle aan de orde kunnen komen, hangt uiteraard af van wat bij uw organisatie van toepassing is. Er zijn echter een aantal onderwerpen die wij in de praktijk vaak tegenkomen. De top 10 van veelvoorkomende onderwerpen ziet er als volgt uit:

  • Goede identificatie van de werknemers en juiste vastlegging in de administratie.
  • Onderbouwing van kostenvergoedingen die netto (zonder inhoudingen) zijn uitbetaald (denk aan declaraties, bonnetjes, onderbouwing zakelijkheid) en in het bijzonder de vaste onbelaste kostenvergoedingen die onderbouwd moeten zijn met voorafgaand kostenonderzoek.
  • Cafetariaregeling of uitruilregeling.
  • De auto van de zaak en de hoogte van de bijtelling (aanwezigheid volledige rittenregistratie dan wel verklaring geen privégebruik).
  • Zzp-ers (risico dienstbetrekking).
  • Toepassing juiste premies werknemersverzekeringen (instellingen salarissoftware, hoog-laag premie, gedifferentieerde premie Whk).
  • Goede WKR-administratie met alle vergoedingen en verstrekkingen in natura (met onderscheid gerichte vrijstellingen, nihilwaarderingen, intermediaire kosten).
  • Vaststelling verzekeringsplicht en hoogte gebruikelijk loon van de aandeelhouders die ook werken in de bv .
  • Verwerking salary split in geval van grensoverschrijdende arbeid (183-dagenregeling), toepasselijke sociale zekerheid en de A1-verklaring.
  • De loonkostenvoordelen en het lage inkomensvoordeel.

De Belastingdienst komt na het onderzoek doorgaans met een concept-rapportage die eerst besproken wordt alvorens deze definitief wordt vastgesteld. Belangrijk is dat discussies over de feiten en standpunten al worden gevoerd voordat het rapport definitief wordt opgesteld. Na die fase wordt immers de naheffingsaanslag al opgelegd en wanneer u van mening verschilt met de Belastingdienst kunt u in bezwaar gaan om de naheffingsaanslag te verminderen.

Loonkostenvoordeel / premiekorting

In deze bijdrage zoomen wij in het bijzonder in op het loonkostenvoordeel, voorheen premiekorting genaamd. De aanleiding hiervoor is dat wij bij een aantal recente boekenonderzoeken hebben geconstateerd dat de Belastingdienst de regeling rond de premiekorting voor ouderen anders uitlegt dan naar onze mening uit de wettekst blijkt. De rechtbank heeft ons eerder in het gelijk gesteld en onlangs heeft het Gerechtshof in de hoger beroep procedure van de betreffende zaak ons eveneens in het gelijk gesteld.

De casus

Een werkgever, die een oudere werknemer in dienst neemt (tegenwoordig 56 jaar of ouder) die voorafgaand aan het dienstverband recht had op een uitkering, krijgt een subsidie. Het bedrag van het loonkostenvoordeel is tegenwoordig € 6.000 per werknemer en kan maximaal drie jaar worden toegepast. De premiekorting, die tot 2018 gold, bedroeg zelfs € 7.000 per jaar. Het kan voorkomen dat een werknemer een tijd in dienst is geweest, uit dienst gaat en bijvoorbeeld na een jaar opnieuw terug in dienst treedt bij dezelfde werkgever. Nu neemt de Belastingdienst het standpunt in dat wanneer een werknemer al eerder in dienst is geweest en later vanuit een uitkeringssituatie terug in dienst treedt dat de driejaarsperiode al is gaan lopen bij de eerste indiensttreding. Zelfs wanneer de werkgever de premiekorting toen (bij de eerste dienstbetrekking) nog niet toepaste. Dit is naar onze mening een vreemde uitleg van de regels rond deze subsidie en is ook in strijd met het doel van de regeling, namelijk werknemers in dienst nemen die in een uitkeringssituatie zitten en daarvoor een tegemoetkoming krijgen in de loonkosten gedurende drie jaar. Het belang is fors gelet op het bedrag van de subsidie per jaar per werknemer.

Een voorbeeld ter illustratie: een werknemer treedt voor de eerste keer in dienst per 1 januari 2013, gaat uit dienst per 31 december 2013, krijgt dan een jaar lang een uitkering en treedt vervolgens opnieuw in dienst per 1 januari 2015. De werkgever is in de veronderstelling drie jaar lang de subsidie te krijgen vanaf 1 januari 2015 en past die ook toe. Tijdens de controle krijgt werkgever te horen dat maar recht bestaat op 1 jaar subsidie omdat de driejaarsperiode reeds op 1 januari 2013 is gaan lopen. Een naheffingsaanslag van € 14.000 is het gevolg voor deze ene werknemer en afhankelijk van de feiten voor de toekomst kan de werkgever geen recht meer hebben op de subsidie. In zo’n situatie wordt aangeraden om bezwaar aan te tekenen.

In een procedure die wij hebben gevoerd heeft de Rechtbank eerder geoordeeld dat de driejaarstermijn pas begint te lopen vanaf het moment dat de premiekorting voor het eerst is toegepast en niet al vanaf de start van het eerste dienstverband (toen de premiekorting nog niet werd geclaimd). In onderhavig geval wist de werkgever bij het aangaan van het eerste dienstverband niet dat de nieuwe werknemer uit een uitkeringssituatie kwam en recht bestond op de premiekorting. Volgens de rechtbank geeft de tekst van de wet geen aanleiding om de faciliteit van de premiekorting zo beperkt uit te leggen.

Na de Rechtbank oordeelt ook het Gerechtshof dat geen sprake is van het “toepassen” van de premiekorting als de premiekorting niet is geclaimd in de loonaangifte. De driejaarstermijn begint pas te lopen vanaf het moment dat de premiekorting voor het eerst is toegepast. De werkgever kan de maximale periode van drie jaar dus benutten.

Meer weten?

Heeft u ook een vergelijkbare zaak of is bij u een controle loonheffingen aangekondigd of al gaande? Neem dan contact op met Marco Zimmerman per e-mail of per telefoon: +31 (0)88 277 20 65. Hij helpt u graag verder.

Interessant voor u: