Pensioen en de norm van goed werknemerschap

13 februari 2023 - Over het wijzigen van een pensioenregeling heeft de rechterlijke macht zich de laatste jaren diverse malen mogen uitspreken. Het gaat dan doorgaans om casussen waarbij de werknemer niet heeft ingestemd met de wijziging die vervolgens door de werkgever wel is doorgevoerd. De laatste tijd halen werkgevers steeds vaker artikel 7:611 BW van stal, “het goed werknemerschap”.

Onlangs heeft de Hoge Raad zich opnieuw over artikel 7:611 BW uitgesproken. De casus gaat over het (geleidelijk) eenzijdig invoeren van een eigen bijdrage van werknemers voor de pensioenregeling. Het betreft een groep werknemers die in dienst zijn getreden voor een bepaalde datum en waarvoor de pensioenregeling tot dan toe premievrij was. De Ondernemingsraad heeft ook ingestemd met de invoering van de nieuwe pensioenregeling.

In het pensioenreglement was geen eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen,  waardoor een beroep van de werkgever op een “zwaarwichtig belang” conform artikel 19 Pensioenwet als rechtvaardiging voor de wijziging geen optie was. Hierdoor kiest de werkgever vervolgens de toepassing van artikel 7:611 BW. Op basis van dit artikel kan de werkgever van de werknemer verlangen dat hij de wijziging zou aanvaarden omdat de wijziging een redelijk voorstel van de werkgever inhoudt. 

Dit uitgangspunt betekent dat moet worden onderzocht of:

  • Er sprake is van een wijziging van omstandigheden en zo ja, wat de aard is van die omstandigheden.
  • Het door de werkgever gedane voorstel, gelet op alle omstandigheden zoals het belang van de werkgever en de positie van de betrokken werknemer, redelijk is.
  • Aanvaarding van het redelijk voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval, in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd.

Omdat het Hof in zijn uitspraak uitgaat van de vraag of de invoering van de eigen bijdrage zo noodzakelijk is om de nieuwe pensioenregeling financierbaar te maken en dat weigering van de werknemer om hiermee in te stemmen desondanks onaanvaardbaar is, stelt de Hoge Raad dat deze norm te streng is. De vraag zou moeten zijn of de werknemer, als goede werknemer, gehouden is om in te gaan, op basis van redelijkheid en billijkheid, op een redelijk voorstel van de werkgever.

Conclusie   

Het wijzigen van de pensioenregeling levert in de praktijk met grote regelmaat discussies op die zelfs door de rechterlijke macht uiteindelijk beslecht moeten worden. Indien de inzet van artikel 19 Pensioenwet hierbij geen uitkomst biedt, kunt u als werkgever de wijziging door proberen te voeren via de inzet van artikel 7:611 BW, welke dus aangeeft dat de werknemer zich als een goede werknemer dient te gedragen indien de werkgever een redelijk voorstel doet. Of van dit laatste sprake is, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hoewel de zuivere belangenafweging van artikel 19 PW (en artikel 7:613 BW) hierbij niet geldt, zal de redelijkheid tussen werkgever en werknemer wel meebrengen dat er voor de werkgever sprake is van gewijzigde omstandigheden die leiden tot het voorstel aan de werknemer. Hierbij is het ook het geval dat als het voorstel gezien alle omstandigheden redelijk is, aanvaarding ervan in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd.

Meer weten?

Wilt u meer weten over het wijzigen van uw pensioenregeling? Neem dan contact op met uw contactpersoon van Mazars of rechtstreeks met Paul van Ravenzwaaij van Pellicaan Advocaten per e-mail of per telefoon: +31 (0)88 627 22 39. Zij helpen u graag verder.